Knagende vragen
[oorspronkelijke
versie]
Gijs van Oenen
‘Hersenspoeling!
Links politiek geleuter!’ – dat waren de kwalificaties die VVD-kamerlid
Ineke
Dezentjé gebruikte voor opgave 21 van het HAVO-examen
Nederlands. Verwijzend
naar een tekstfragment van de VVD-internetsite stelt die opgave: ‘Uit
het
taalgebruik van het fragment spreekt een afwijzende en zelfs
neerbuigende
houding tegenover mensen die gebruik (willen of moeten) maken van een
sociale
uitkering.’ De leerlingen moesten aangeven in welke tekstfrasen deze
houding precies
tot uitdrukking kwam. Andere interpretaties waren niet mogelijk. ‘Je
kan alleen
links antwoorden’, schamperde Dezentjé. Staatssecretaris
Bijsterveldt (CDA)
schrapte vervolgens de betreffende opgave omdat ‘de persoonlijke
opvattingen
van de opstellers op geen enkele manier mogen terugkomen in de opgaven’.
Dat was een terechte beslissing. In
de gewraakte passage op de VVD-site stelt de partij (herstel van)
zelfredzaamheid op onmiskenbare, en wellicht ongenuanceerde, wijze
boven het
verstrekken van uitkeringen. Maar uit het streven mensen af te helpen
van een
uitkering spreekt op zichzelf geen neerbuigende, en niet eens een
afwijzende,
houding ten aanzien van uitkeringsgerechtigden. Het probleem ging
trouwens nog
wat verder dan wat de staatssecretaris constateerde: niet alleen de
vraagstelling was politiek gekleurd, maar de antwoorden allemaal ook.
Dat was
een beetje dom van de opstellers.
Het had beter gekund, en gemoeten. Maar
hoe? We kunnen ons ten principale afvragen: zijn werkelijk waardenvrije
vragen
wel mogelijk? Nee, in die zin dat een examen als zodanig per definitie
niet
waardenvrij is. Een examen weerspiegelt noodzakelijk de opvatting van
een
institutie over hoe de wereld moet worden geordend en begrepen. Zulke
opvattingen zijn altijd aanvechtbaar. Examen doen – het willen behalen
van wat
voor diploma dan ook – betekent het onderschrijven van de waarden van
de
institutie die het diploma uitreikt. Waarom anders examen willen doen?
Het gebruikte meerkeuzesysteem maakt
het probleem van de waardenvrijheid nog een stuk lastiger. Dit systeem
dwingt
immers de leerling om impliciete vooronderstellingen in de
antwoord-opties te
onderschrijven. Niet voor niets wordt vaak gezegd dat je over
meerkeuzevragen
niet té lang moet nadenken – je ontdekt dan altijd wel
impliciete
vooronderstellingen die het antwoord onjuist, of twijfelachtig maken.
Of die meerdere
antwoorden mogelijk maken. Terzijde, dat is bijvoorbeeld het geval bij
opgave
18 van het betreffende examen!
Toch hadden de opstellers de gewraakte
opgave wel
degelijk beter kunnen formuleren. Ze hadden bijvoorbeeld een vragende
vorm
kunnen gebruiken: ‘Spreekt uit het tekstfragment een afwijzende, of
zelfs
neerbuigende houding, tegenover uitkeringsgerechtigden?’ De antwoorden
hadden
dan in ieder geval een optie moeten omvatten als: ‘Nee, men probeert
alleen een
zelfstandig bestaan van een ieder te bevorderen’.
En dan nog blijft de vraagstelling
suggestief. Eigenlijk
zou er moeten staan: ‘Spreekt uit het tekstfragment noodzakelijk
een afwijzende, of zelfs neerbuigende houding,
tegenover uitkeringstrekkers?’ Maar dat wordt al een tamelijk lastige,
abstracte
formulering waarvoor je al bijna filosofie moet hebben gestudeerd om
die op haar
waarde te kunnen schatten.
Daarom moet het nog omzichtiger: ‘Stel
iemand zegt: “Uit
dit tekstfragment spreekt een afwijzende, of zelfs neerbuigende houding
tegenover uitkeringsgerechtigden”. Is dit verwijt terecht?’ Dan moeten
de
antwoorden natuurlijk weer minstens één optie bevatten
die ontkent. In neutrale
bewoordingen, dus niet: ‘Nee, zo’n linkse eikel kleunt flink mis!’,
maar: ‘Nee, dat is niet terecht’. Of
moeten we zelfs
eisen dat een meerderheid van de
antwoorden de ‘nee-optie’ bevat – anders vindt mevrouw Dezentjé
het misschien nog
steeds suggestief.
Kortom: het blijft gevoelige materie. Kijk
nog een keer
goed naar de oorspronkelijke vraagstelling. Die vraagt naar de uitleg
van een
‘houding’ die zou ‘spreken uit taalgebruik’. Dus eigenlijk niet naar
wat er
letterlijk staat, maar naar hoe men een (politieke) houding kan
afleiden uit de
wijze waarop taal wordt gebruikt. En taalgebruik, retorica, is
natuurlijk bij
het uitstek het metier van politici; stijl en uitdrukking zijn vaak
bepalender
dan inhoud. Men zou best met enig (politiek) recht kunnen betogen dat
uit het
VVD-taalgebruik een afwijzende houding ten aanzien van
uitkeringsgerechtigden
kan worden gedestilleerd. Men zou dat bij wijze van spreken al uit de
toon van
mevrouw Dezentjé kunnen afleiden. Dus waren de opstellers van
het examen misschien
toch niet zo dom.
Dit is de oorspronkelijke versie (660 woorden) van een tekst die in ingekorte vorm verscheen op de opiniepagina van NRC Handelsblad van 20 mei 2009
U kunt ook: