Groot gelijk
Gijs van Oenen
In zijn Pierre
Bayle lezing van afgelopen maand pleitte de
sympathieke Princeton-hoogleraar Kwame Anthony Appiah voor een
kosmopolitische
houding inzake interculturele conflicten. Religie is volgens hem een
soort
identiteits-versterker: religieuze waarheidsclaims maken andere
geschillen, die
op zichzelf al reëel en problematisch genoeg zijn, alleen maar
erger. Daarom
moeten we proberen in het publieke debat ‘iedereen te overtuigen om
politieke
argumenten niet met controversiële religieuze claims te staven’.
Dat is
een nette, optimistische visie. Appiah is echter wel realistisch genoeg
om te
zien dat religieuze claims, die soms ontaarden in religieus fanatisme,
vaak
voortvloeien uit een ervaring van machteloosheid. Bijvoorbeeld bij de
cartoonrellen:
de verontwaardiging in grote delen van de moslimwereld berustte niet
zozeer op
het feit dat de profeet op ongunstige wijze werd afgebeeld, maar op de
superieure
positie van de Denen, die zelfverzekerd aanboden Iraanse
holocaust-spotprenten
te zullen afdrukken. De machtigen kunnen zich permitteren groothartig
te zijn.
Dat schept
een probleem, hoewel Appiah dit
niet als zodanig benoemt. Want wie
Uitingsvrijheid
is een groot goed, maar klinkt vals wanneer zij vanuit de hoogte wordt
aangeboden. Ik herinner me nog goed hoe de Amerikaanse rechtsfilosoof
Ronald
Dworkin in
Juist de
pretentie te spreken vanuit een kosmopolitisch, verlicht standpunt
brandmerkt
de gesprekspartner impliciet als bekrompen, nationalistisch, of
onderontwikkeld. Dat is het ongewild maar inherent vernederende aan het
kosmopolitisme. Het preekt, paradoxaal genoeg, voor eigen parochie. Het
beste
antwoord is nog dat van Mahatma Gandhi die, gevraagd wat hij vond van
westerse
beschaving, zei: ‘I think that would be a good idea.’
Deze tekst verscheen als column in
Erasmus
Magazine van 11 januari 2007
U kunt ook: