Erasmus Universiteit Rotterdam [ Erasmus University home page | Dept. of Philosophy home page ]
 
 
 
 

Groot gelijk


Gijs van Oenen

 

 


In zijn Pierre Bayle lezing van afgelopen maand pleitte de sympathieke Princeton-hoogleraar Kwame Anthony Appiah voor een kosmopolitische houding inzake interculturele conflicten. Religie is volgens hem een soort identiteits-versterker: religieuze waarheidsclaims maken andere geschillen, die op zichzelf al reëel en problematisch genoeg zijn, alleen maar erger. Daarom moeten we proberen in het publieke debat ‘iedereen te overtuigen om politieke argumenten niet met controversiële religieuze claims te staven’.

            Dat is een nette, optimistische visie. Appiah is echter wel realistisch genoeg om te zien dat religieuze claims, die soms ontaarden in religieus fanatisme, vaak voortvloeien uit een ervaring van machteloosheid. Bijvoorbeeld bij de cartoonrellen: de verontwaardiging in grote delen van de moslimwereld berustte niet zozeer op het feit dat de profeet op ongunstige wijze werd afgebeeld, maar op de superieure positie van de Denen, die zelfverzekerd aanboden Iraanse holocaust-spotprenten te zullen afdrukken. De machtigen kunnen zich permitteren groothartig te zijn.

            Dat schept een probleem, hoewel Appiah dit niet als zodanig benoemt. Want wie kan er nog grootmoedig zijn? De onmachtigen zeker niet: grootmoedigheid jegens een onderdrukker is al snel slaafsheid. Maar ook de machtigen niet: grootmoedigheid jegens de onderdrukten is al snel neerbuigend - een aalmoes in plaats van gerechtigheid, een pluim op de eigen hoed, zoals de filosoof Immanuel Kant al terecht schreef over regimes die vrijheid van meningsuiting ‘toestaan’.

            Uitingsvrijheid is een groot goed, maar klinkt vals wanneer zij vanuit de hoogte wordt aangeboden. Ik herinner me nog goed hoe de Amerikaanse rechtsfilosoof Ronald Dworkin in 1994 in de Balie in Amsterdam met veel retorisch pathos aan zijn Soedanese collega Abdullahi Ahmed An-Na’im vroeg: ‘We in America think that freedom of speech is very important. Don’t you agree?’ Wat moest de arme man zeggen? ‘Yes sir, we too, thank you’? Of: ‘No, we Africans reject it as a western invention’? Met de inhoud van de vraag is niets mis, maar toch wordt de toegesprokene door het verholen paternalisme subtiel in de hoek gezet. En ook in het citaat van Appiah betekent ‘iedereen’ natuurlijk eigenlijk ‘jullie, (nog) niet kosmopolieten’.

            Juist de pretentie te spreken vanuit een kosmopolitisch, verlicht standpunt brandmerkt de gesprekspartner impliciet als bekrompen, nationalistisch, of onderontwikkeld. Dat is het ongewild maar inherent vernederende aan het kosmopolitisme. Het preekt, paradoxaal genoeg, voor eigen parochie. Het beste antwoord is nog dat van Mahatma Gandhi die, gevraagd wat hij vond van westerse beschaving, zei: ‘I think that would be a good idea.’




Deze tekst verscheen als column in Erasmus Magazine van 11 januari 2007


U kunt ook: