Ligt de rechtsstaat krom? De staat van de rechtsstaat doorgelicht
Gijs van Oenen
Inleiding
Hoe is het gesteld met de rechtsstaat?
Een belangwekkende vraag, maar hoe stellen we de diagnose? Het is
al moeilijk genoeg om vast te stellen wat de – Nederlandse – rechtsstaat
is en hoe deze omkaderd moet worden. We kunnen niet, als waren we Figaro
aan het begin van Mozarts Nozze, even de omtrek van de rechtsstaat met
voetstappen opmeten. Maar al zouden we dat kunnen, wat voor parameters
moeten we dan aanleggen voor de ‘staat’ van de rechtsstaat? Hoe bepalen
we de staat van haar welzijn?
In dit artikel pas ik een enigszins
ongebruikelijke methode toe om deze diagnose te stellen, een methode die
aansluit bij de medische connotatie van het begrip diagnose. Ik ga op zoek
naar symptomen van een mogelijk dysfunctioneren van de rechtsstaat. Welke
bedreigingen, of vermeende bedreigingen, van de rechtsstaat dienen zich
recent aan, hoe ervaren overheid en burgers deze, en hoe reageren zij daarop?
Op deze wijze hoop ik op te sporen op welke plekken het mogelijkerwijze
wringt in de Nederlandse rechtsstaat, respectievelijk waar een perceptie
van zulke wrijving bestaat, en in hoeverre we dit als zorgelijk moeten
beschouwen.
Is dit enerzijds een tamelijk ruime
en brede benadering, anderzijds vat ik het begrip ‘rechtsstaat’ restrictief
op in die zin dat ik aspecten van democratie in beginsel buiten beschouwing
laat. De term ‘democratische rechtsstaat’ wordt in de publieke discussie
vaak als een pleonasme gebezigd. Toch zijn democratie en rechtsstaat verschillende
fenomenen. Democratie verwijst naar vormen van participatie door burgers,
op voet van gelijkheid, in het staatsbestuur – al dan niet inclusief het
creëren van de voorwaarden waaronder zulke gelijkheid concreet kan
worden gerealiseerd. Een rechtsstaat impliceert dat overheid, burger en
hun onderlinge relatie zijn onderworpen aan een systeem van recht en rechtsregels,
dat zelf weer uitdrukking geeft aan fundamentele rechten van burgers alsmede
aan andere rechtsbeginselen, bijvoorbeeld die van behoorlijk bestuur, zoals
die in moderne westerse samenleving worden onderschreven. Ter illustratie:
populisme is een vorm van democratie die de rechtsstaat negatief beïnvloedt.
Anderzijds kan er rechtsstatelijk correct worden bestuurd en recht gesproken,
zonder dat een ieder op gelijke voet in de daaraan verbonden openbare ambten
benoembaar is (getuige bijvoorbeeld de verschillen in rechterlijke benoeming
in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk).
Hoewel het rechtsfilosofisch legitiem
kan zijn om beide termen sterk ineen te schuiven – denk aan het (latere)
werk van Habermas – lijkt het mij beter om democratie en rechtsstaat als
afzonderlijke instituties te behandelen. Al is het maar op praktische gronden:
hopelijk leidt het tot enig eerherstel voor rechtsstatelijkheid, als tegenkracht
voor de huidige neiging om alles wat goed of fout gaat te schuiven op deugden
of feilen van ‘de democratie.’
Zonder verdere (grondslagen)theoretische
pretentie onderscheid ik de volgende criteria voor het welzijn van de rechtsstaat.
Een staat moet over vermogens beschikken om een bepaalde gewenste inrichting
van de samenleving te bevorderen. Tevens is een zekere ‘verstandhouding’
nodig tussen overheid en burgers – politiek is, ook los van democratische
overwegingen, altijd een gedeeld project van overheid en burger. Tenslotte
moeten de rechten van burgers beschermd worden, zowel door als tegen de
overheid. Tezamen levert dit vier criteria op: behoorlijk bestuur, competent
burgerschap, adequate rechtshandhaving en fatsoenlijke conflictbeslechting.
Op basis van een analyse van overheidspublicaties,
publieke discussies en vakliteratuur ben ik gekomen tot een achttal thema’s
waarin zich mogelijk problemen voor de (Nederlandse) rechtsorde manifesteren.
Deze zijn weer in te delen in externe versus interne (mogelijke) bedreigingen
voor de rechtstaat. De eerste groep omvat ontwikkelingen buiten Nederland
die op de een of andere wijze invloed (kunnen) uitoefenen op de toestand
van de Nederlandse rechtsstaat, dan wel die Nederlandse (mede)verantwoordelijkheid
voor de internationale rechtsorde betreffen. De tweede groep heeft betrekking
op ontwikkelingen binnen Nederland zelf. De gekozen externe thema’s zijn:
terreur(dreiging) en internationale rechtsorde; migratie en asiel; Europa;
en transnationale en georganiseerde criminaliteit. Als interne thema’s
komen aan bod: multiculturalisme en integratie; nieuwe politiek en de ‘opstand
der burgers’; veiligheid en criminaliteit; en alternatieve vormen van rechtsherstel
en –handhaving.
Dit is de inleiding van het artikel
dat verscheen in Filosofie &Praktijk, 24/1 (2003), p. 4-20.
U kunt ook: