Studie in opdracht van Ministerie WVZ
Door prof. dr. Ruut Veenhoven, Erasmus Universiteit Rotterdam, September 2000
SAMENVATTING
Betekenissen
In de meest brede betekenis is leefbaarheid de mate waarin een leefomgeving aansluit op het adaptief repertoire van een soort. Leefbaarheid is als zodanig een relationeel begrip; het verwijst naar de 'pas' tussen leefomgeving en levensvorm. Daarom kan dezelfde omgeving leefbaarder zijn voor de ene soort als voor een ander, en binnen een soort ook leefbaarder voor het ene exemplaar dan voor een ander.
Om leefbaar te zijn hoeft een omgeving niet ideaal te zijn. Het gaat niet om aansluiting op een ideologie, maar om aansluiting op de natuur. Een leefbare omgeving moet zelfs niet te volmaakt zijn want het natuurlijk programma vraagt typisch enige uitdaging.
In beleid wordt de term momenteel in meer specifieke betekenissen gehanteerd. In het milieubeleid staat leefbaarheid voor afwezigheid van schadelijke stoffen, in de context van ruimtelijke ordening duidt de term eerder op recreatieve voorzieningen en in de sfeer van buurtbeheer gaat het voornamelijk om afwezigheid van overlast.
Dit woordgebruik verschilt in drie opzichten van de hierboven omschreven biologische betekenis. Ten eerste gaat het veelal om vrij specifiek ongerief, terwijl het begrip in principe de totale leefomgeving aanduidt. Ten tweede wordt over leefbaarheid gesproken als een kwaliteit van de omgeving, terwijl het begrip juist een contingentie uitdrukt. Ten derde wordt de term vaak gebruikt voor kwesties van smaak, terwijl het begrip duidt op existentiële noodzaak.
In de brede betekenis biedt het begrip 'leefbaarheid' een politiek neutraal criterium, waarmee het beleid zich enigszins kan ontworstelen aan ideologische preoccupaties en de waan van de dag. In de gangbare hantering van de term gaat die relevantie echter verloren. Leefbaarheid is meestal een te dik woord voor de mate waarin bepaalde verlangens verwezenlijkt zijn. Daardoor verwordt de term tot een politieke slogan.
De term leefbaarheid leent zich overigens goed voor retorisch gebruik. Het woord suggereert zowel omvattendheid als objectieve noodzaak, en laat veel ruimte voor invulling. Op de lange duur wordt zulk suggestief woordgebruik echter sleets. Als er geen duidelijker betekenis aan verbonden wordt zal daarom spoedig weer in onbruik raken.
Meting
Als het repertoire van een soort precies bekend is kan leefbaarheid gemeten worden aan kenmerken van de omgeving. Van sommige planten weten we bv vrij nauwkeurig hoeveel licht, lucht, water en mineralen ze nodig hebben. Leefbaarheid wordt dan gemeten aan de mate waarin aan die voorwaarden is voldaan. Omdat deze kennis meestal hypothetisch is spreken we van 'veronderstelde' leefbaarheid.
Als niet op voorhand duidelijk is wat een soort nodig heeft kan leefbaarheid alleen achteraf worden bepaald aan de mate waarin de soort gedijt. Bij plant en dier kan dat gemeten worden aan hoe lang en gezond ze leven. Bij mensen ook aan hoe gelukkig ze leven. We spreken dan van 'kennelijke' leefbaarheid.
Omdat het adaptief repertoire van mensen zeer gevarieerd is, kan niet goed gespecificeerd worden waar aan de leefomgeving allemaal moet voldoen. Leefbaarheid voor mensen kan dus niet goed worden gemeten door aanwezigheid van gunstig geachte omgevingskenmerken. De gangbare leefbaarheidsindexen maken ons daarom weinig wijzer. Die indexen zijn typisch een afspiegeling van de politieke agenda. Hoge scores duiden op realisatie van beleidsdoelstellingen, maar zeggen weinig over aansluiting op de natuur van de mens.
Leefbaarheid voor mensen kan alleen achteraf worden afgeleid uit het levensresultaat. Als een omgeving aansluit op het menselijk repertoire moet blijken uit het feit dat mensen er goed gedijen. Die kennelijke leefbaarheid valt niet goed af te leiden uit preferenties en satisfacties, omdat die mede afhankelijk zijn van alternatieven en idealen. Uiteindelijk blijkt leefbaarheid van een omgeving alleen uit hoe lang en gelukkig mensen er leven.
Dit impliceert dat bij mensen eigenlijk alleen de leefbaarheid van de totale levenssituatie gemeten kan worden, dus van de samenleving als geheel of van totale instituties zoals kloosters en verzorgingstehuizen. Het is niet goed mogelijk om de leefbaarheid van delen van de omgeving te meten, zoals leefbaarheid van buurt. De gangbare vragenlijsten naar 'leefbaarheid' van de buurt meten dan ook niet meer dan tevredenheid van bewoners met een aantal (triviale) aspecten ervan. Die informatie kan van nut zijn voor het beleid omdat voorkeuren van de burgers in de democratische representatie vaak onvoldoende uit de verf komen. De vraag of die voorkeuren werkelijke noodzaak weerspiegelen wordt waarmee echter niet beantwoord.