Ruut Veenhoven
oratie Universiteit Utrecht 22 november 1996,
ASWB-research paper 96-2, Onderzoeksschool Arbeid Welzijn en Sociaal-Economische Bestuur,
Utrecht, ISBN 90-393-1138-2
SAMENVATTING
Leefbaarheid van landen wordt meestal beoordeeld aan het aanbod van zaken waarvan men
denkt dat ze goed zijn voor mensen, zoals welvaart, werkgelegenheid, opleiding en
gezondheidszorg. Dat aanbod wordt dan gemeten met puntenstelsels. Een voorbeeld daarvan is
de Human Development Index, die jaarlijks wordt opgesteld door de Verenigde Naties. Er
kleven veel nadelen aan deze methode. De criteria zijn nogal discutabel en meer van het
goede is niet altijd beter.
Een alternatieve methodeis om leefbaarheid niet af te meten aan
maatschappelijk aanbod, maar aan levensuitkomsten. Als belangrijkste uitkomst geldt
daarvoor de mate waarin mensen lang en gelukkig leven. Als dat het geval is, is het land
kennelijk leefbaar, ook al zijn de omstandigheden misschien niet allemaal even ideaal in
ieders ogen.
De mate waarin mensen lang en gelukkig leven kan worden bepaald door
combinatie van gegevens over gemiddelde levensduur in landen met gegevens over gemiddelde
levensvoldoening. Gegevens over levensduur in landen zijn beschikbaar uit
bevolkingsregistraties. Gegevens over subjectieve levensvoldoening komen uit grootschalige
enquêtes.
Op grond hiervan is voor 48 landen berekend hoeveel gelukkige
levensjaren de doorsnee burger er beleeft. Daarbij treden grote verschillen aan het licht.
De gelukkige levensverwachting is momenteel het laagst in Bulgarije met slechts 32 jaar en
het hoogst in IJsland met 62 jaar. Nederland is met enkele maanden minder een goede
tweede.
De gelukkige levensverwachting blijkt het hoogst in de meest moderne en
welvarende landen van deze tijd. De maatschappelijke ontwikkeling leidt dus niet tot een
steeds minder leefbare samenleving.
Naast welvaart speelt zelfbestemming een grote rol. De gelukkige
levensverwachting is ook hoger naarmate het land meer vrijheid biedt. Het gaat daarbij
niet alleen om de bekende politieke vrijheden, maar vooral om vrijheid in de privé-sfeer,
zoals mogelijkheden tot geboorteregeling en acceptatie van homoseksualiteit. Het positieve
effect van vrijheid lijkt groter naarmate de opvoeding meer op zelfstandigheid gericht is
en mensen beter geïnformeerd zijn.
Gelijkheid is ook van invloed, maar niet alle gelijkheid evenzeer.
Inkomensgelijkheid blijkt niet veel uit te maken, maar man-vrouw-gelijkheid wel. De
gelukkige levensverwachting is hoger, naarmate de achterstand van vrouwen in opleiding,
werk en inkomen kleiner is.
In tegenstelling tot wat communitaristen zouden verwachten blijken
mensen niet langer en gelukkiger te leven in landen met een sterke kerk en traditionele
familiewaarden. Evenmin is er een verband met vertrouwen in instituties. Dat beeld
verandert niet als parallelle verschillen in welvaart in aanmerking worden genomen.
De leefbaarheid van het land is waarschijnlijk niet gediend met steeds
maar meer welvaart, vrijheid en gelijkheid. In het geval van materiële welvaart is het
punt van de verminderende meeropbrengst al gepasseerd. In het geval van vrijheid is dat
punt nog niet in zicht.