Ruut Veenhoven en Renee VanSchoonhoven
Gepubliceerd in: Gezin, 1991, vol 3, pp 15-2
SAMENVATTING
Alleenstaanden scheppen gemiddeld minder voldoening in hun bestaan dan mensen die
samenwonen met een partner. Dit blijkt uit tal van onderzoekingen naar subjectief
welbevinden in moderne landen. Gemeten naar meer objectieve indicatoren van psychisch en
lichamelijk welzijn blijken alleenstaanden ook steevast slechter af.
Critici van het huwelijk zijn geneigd dit verschil te bagatelliseren.
Voorzover erkend wordt voorspeld dat het verschil verdwijnt. Theoretisch is die
voorspelling gebaseerd op verklaringen van het verschil in termen van negatieve sociale
etikettering en crisis verschijnselen na huwelijksontbinding. Er
wordt voorzien dat die effecten afnemen. Het verschil kan echter ook gevolg zijn van
gemis van positieve effecten van samenwonen (zoals affectie, zinvolheid en
psycho-sociale correctie) en van selectie op de huwelijksmarkt. Er is weinig
grond om aan te nemen dat die laatste effecten aan kracht verliezen. Empirisch berust de
voorspelling op onderzoek uit de USA waarbij bleek dat het verschil in geluk tussen
gehuwden en ongehuwden is afgenomen; met name onder jonge mannen.
Deze uitkomsten worden echter niet gerepliceerd in een analyse in 11
EG-landen over de periode 1974-1986. Het verschil in levensvoldoening tussen
alleenstaanden en samenwoners blijkt globaal even groot gebleven. Het verschil blijkt het
grootst in de meest moderne landen en is in die landen ook nog iets toegenomen. Het ziet
ernaar uit dat de relatief lage levensvoldoening van alleenstaanden een structureel
bijverschijnsel is van het moderne relatiepatroon en geen relict uit het verleden.