WORDEN NEDERLANDERS VAKER DEPRESSIEF?
Commentaar bij Ormel

Ruut Veenhoven,Erasmus Universiteit Rotterdam
Gepubliceerd in: 'Gezondheid en Samenleving', jrg. 6, nr. 1, 1985, blz. 29-30

Worden wij Nederlanders vaker depressief? Ormel's lezenswaardig artikel over deze vraag leek te gaan uitmonden in de conclusie dat daarover geen uitsluitsel mogelijk is omdat de spaarzame cijfers hierover niet goed vergelijkbaar zijn. Op de laatste bladzijde neemt zijn betoog echter een verrassende wending en concludeert hij dat niettemin toch mag worden aangenomen dat de ernstige, voornamelijk psychotische depressies vrijwel zeker niet zijn toegenomen en de minder ernstige, vooral ‘depressief’ gekleurde (over)spanningstoestanden waarschijnlijk wel. Vooral in de samenvatting klinken zijn aanvankelijke twijfels weinig meer door. Ik kan Ormel in die wending niet volgen; met name niet waar het de toename van de niet-psychotische varianten van het depressieve beeld betreft. Daar doet de uitdijende definitie van depressie zich juist het sterkst voelen en daar is de relatie tussen ‘echte’ en behandelde morbiditeit ook het minst duidelijk.

Voorzichtigheid is extra geboden omdat deze manier ideologisch niet neutraal is. Het bericht dat Nederlanders vaker licht depressief raken, kan gemakkelijk worden opgevat als het zoveelste bewijs dat het met de maatschappelijke ontwikkeling de verkeerde kant opgaat: dat blinde krachten van markt, techniek en kennis de mens steeds meer van zijn ware aard vervreemden en hem daarom bij alle vooruitgang toch steeds zieker en ongelukkiger maken. In dat verband is het nuttig om vast te stellen dat dit romantische doembeeld niet ondersteund wordt door resultaten van empirisch onderzoek naar levensvoldoening. Momenteel blijken mensen in de meest ontwikkelde landen van de wereld aanzienlijk meer plezier in het bestaan te scheppen dan inwoners van relatief ‘onbedorven’ ontwikkelingslanden (Veenhoven, 1984a: 395-396). In de rijke westerse landen heeft zich de laatste decennia ook een daling in de levensvoldoening afgetekend. In deVerenigde Staten is het niveau van levensvoldoening sinds de oorlog vrijwel onveranderlijk hoog gebleven (Smith, 1979). In Nederland is er zelfs sprake van een toename. Kort na de oorlog bleken veel Nederlanders nogal ontevreden met hun bestaan (Buchanan & Cantril, 1953: 197), maar bij latere onderzoekingen bleek tevredenheid toch de overhand te hebben (Veenhoven, 1984b: 512-522). De levenssituaties-surveys in 1974, 1977 en 1980 tonen vrij constante hoge percentages tevredenen met hun eigen leven (Van Praag, 1984: 74).

Deze laatste gegevens ondersteunen Ormel's suggestie dat de eventuele toename van depressieve klachten in Nederland wel eens een gevolg zouden kunnen zijn van een grotere geneigdheid om achter onwelbevinden een psychische oorzaak te zoeken. Als het welbevinden als zodanig in het geding zou zijn, had dat tot uitdrukking moeten komen in andere antwoorden op enquête-vragen over levensvoldoening. Als er al sprake is van een toename van de depressieve klachten, dan is dat dus waarschijnlijk vooral een kwestie van andere labeling van overigens gelijkblijvend levensleed.

Literatuur

Uit: Gezondheid en Samenleving jrg. 6 no. 1, 1985.