WELVAART EN GELUK

Ruut Veenhoven, Erasmus Universiteit Rotterdam
Gepubliceerd in: Economisch Statistische Berichten (ESB) 16 februari 1983, p 153, gevold door discussie in 18 maart 1983 pp 451-452

Toen crisis en oorlog nog vers in het geheugen lagen, werd materiële welvaart als een groot goed gezien. Wederopbouw en economische groei moesten voorwaarden scheppen voor een beter bestaan en men twijfelde er niet aan dat mensen dan ook meer genoegen zouden gaan scheppen in het leven. Niemand was dan ook erg verrast toen een onderzoeker meldde dat mensen in rijke landen gelukkiger zijn dan mensen in arme landen. De onderzoeker in kwestie was de Amerikaanse socioloog/psycholoog Cantril 1). In een onderzoek, gehouden in 1960, in veertien landen vond hij een fors verband tussen economische ontwikkeling en geluk, uitgedrukt in een rang-correlatiecoëfficiënt van +0,67.

De tijden veranderden echter en economische groei kwam allengs in een minder gunstige reuk te staan. Dit bracht Easterlin 2) ertoe om de gegevens van Cantril nog eens kritisch te bekijken. Hij vond toen dat de verschillen in geluk eigenlijk maar aan de kleine kant waren en dat ze in minstens twee gevallen aan politieke crisissituaties moesten worden toegeschreven. Bovendien toonde hij aan dat de stijging van de welvaart in de VS in de na-oorlogse jaren niet was gevolgd door een evenredige stijging in de levensvoldoening. Tot 1957 nam de tevredenheid met het bestaan nog wel toe, maar daarna tekende zich een lichte daling af, terwijl het inkomen per hoofd nog gestaag toenam. Aan de andere kant vond hij wel een duidelijk verband met de relatieve inkomenspositie in de VS. Rijke Amerikanen waren anno 1970 duidelijk gelukkiger dan arme Amerikanen. Easterlin concludeerde op grond van een en ander dat geluk typisch relatief is. De voldoening met het bestaan zou afhangen van de mate waarin men materiëel beter af is dan landgenoten; vrijwel ongeacht het feitelijk bestaansniveau. Easterlin illustreerde die stelling met de analogie van "lengte". Iemand van anderhalve meter voelt zich tegenwoordig kort, ook al was dat een heel respectabele lengte in de middeleeuwen en zijn er in verre landen hele stammen die onder die maat blijven.

Deze theorie heeft inmiddels een vaste plaats gekregen in de eregalerij van frappante onderzoeksresultaten. In dit blad is er ook verschillende malen over geschreven: o.a. door Wemelsfelder 3) en De Roos 4).

Een verdere toetsing heeft echter nog niet plaatsgevonden. Wellicht is het weer de veranderende Tijdgeest die mij nu op mijn beurt doet twijfelen of dat allemaal wel klopt. Het wil er in ieder geval bij mij niet in dat geluk volstrekt relatief is. Daarom ging ik op zoek naar nieuwe gegevens om te kijken of daaruit ook het zelfde blijkt. Die gegevens vond ik in een tweede wereldwijd geluksonderzoek, uitgevoerd in 1975 door het bekende bureau Gallup 5). Dit onderzoek geeft een representatiever beeld van de wereldbevolking dan het eerdere onderzoek van Cantril. Met name de armste gebieden zijn beter vertegenwoordigd. Helaas kon niet worden geënquêteerd in de communistische landen. Ook bij dit onderzoek bleek weer dat de mensen bepaald niet overal even gelukkig zijn. In de figuur heb ik de geluksgemiddelden afgezet tegen het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking in een aantal grote gebieden. Uit dat plaatje blijkt duidelijk dat de tevredenheid met het bestaan duidelijk het laagst is in de armste gebieden: namelijk in Azië (uitgezonderd Japan) en Afrika, ten zuiden van de Sahara. Aan de andere kant is de tevredenheid het grootst in de rijkste gebieden, te weten Noord-Amerika en Australië. De correlatie tussen nationale welvaart en gemiddeld geluk is niet minder dan + 0,84.

Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat de onvrede in arme landen wel eens te maken zou kunnen hebben met de gebrekkige voorzieningen in eerste levensbehoeften. Dat blijkt ook wel als we statistieken over ondervoeding ter hand nemen 6). In de periode 1972 -1974 was in veel van die landen net voldoende voedsel beschikbaar om iedereen het minimum te verschaffen dat daar nodig is. In Azië (uitgezonderd Japan) kon bij gelijke verdeling slechts 92% behoefte worden gedekt en in Zuidelijk Afrika 94%. In het niet veel rijkere Latijns-Amerika was wel voldoende beschikbaar (107%). De tevredenheid met het bestaan is daar dan ook, zoals we hebben gelezen, veel hoger. In dat licht lijkt geluk niet een kwestie van beter af zijn dan de buren maar een zaak van lijfsbehoud. Dat blijkt nog eens extra grimmig als we naar de samenhang tussen levensvoldoening en gemiddelde levensverwachting per land kijken. De correlatie is dan niet minder dan + 0,88!

Uiteraard zijn bij de welvaartsverschillen niet alleen de eerste levensbehoeften in het geding. Met name de verschillen tussen rijke landen zijn goeddeels verschillen in luxe die men zich kan veroorloven. Binnen de rijke landen zien we dan ook minder verband tussen welvaart en geluk. In een soortgelijk onderzoek binnen de EG in 1975 bleek geringe samenhang (r = + 0,15), ook al waren de mensen in het armste land (Italië) toch weer het minst gelukkig 7).

Toch zijn er forse verschillen in geluk tussen westerse landen. Samen met Jonkers heb ik aangetoond dat die deels verklaard kunnen worden door variaties in rust en vrijheid op het politieke vlak 8).

Dit alles betekent natuurlijk niet dat geluksoordelen niet onderhevig zijn aan vergelijkingsprocessen; wèl dat vergelijking niet allesbepalend is.

1) H. Cantril, The pattern of human concerns, Rutgers University Press, New Jersey, 1965.

2) R.A. Easterlin, Does economic growth improve the human lot?, In: P.A. David en W. R. Melvin (red.), Nation and households in economic growth, stanford University Press, Califomia, 1974.

3) J. Wemelsfelder, Economie en menselijk geluk, ESB, 2 mei 1973.

4) W.A.A.M. de Roos, Consumptieve aspecten voor de economische groei. ESB, 20 september 1978 en 27 september 1978.

5) G.H. Gallup, Human needs and satisfactions: a global survey, The Public Opinion Quarterly, jg. 41, 1976-1977.

6) UN, Compendium of worldstatistics 1977, New York, 1980.

7) R, lnglehart, The silent revolution, Princeton University Press, New Jersey, 1977.

8) R. Veenhoven (red.), Betere wereld - gelukkiger mensen? Over de relatie tussen levensomstandigheden en levensvoldoening, verschijnt medio 1983.