Politiek is geen voetbalwedstrijd
Gijs van Oenen
Zaterdag 19 oktober. Drie dagen na de val van het kabinet-Balkenende komt de LPF bijeen om een partijbestuur te kiezen. De verslaggever van Radio1 vraagt een bezoekster wat dat precies voor een LPF-speldje is dat zij op haar jas draagt. Het blijkt een attribuut te zijn dat kan worden verkregen via butler Herman. De vrouw verklaart dramatisch: ‘Wij hopen dat één komma zes miljoen mensen dit speldje zullen dragen bij de komende verkiezingen, ter nagedachtenis aan onze grote overleden leider Pim Fortuyn.’ Zelf had ik een enigszins vergelijkbare ontmoeting bij de verkiezingen van afgelopen mei. Ik raak in de rij voor het stemlokaal aan de praat, wanneer een meisje zich in het gesprek voegt. Zij vraagt eerst: ‘Jullie stemmen toch niet op Fortuyn hè’, maar informeert even later net zo goed of het verhaal waar is dat je een potloodstreepje achter Fortuyns naam op het biljet kunt zetten als teken van condoleance.
Publieke ruimte
Wat is er gebeurd met de Nederlandse politiek?
De anecdotes geven in ieder geval aan hoezeer politiek tegenwoordig als
een gevoelskwestie wordt ervaren. Zelfs wie tegen Fortuyn is, wil nog een
vaag teken van sympathie afgeven. Anderen gingen in de rij staan bij het
gemeentehuis om een condoleanceregister te tekenen. Ook daarover een anecdote:
op woensdag 8 mei, twee dagen na de moord op Fortuyn dus, fiets ik rond
half zes over de Coolsingel, op weg naar het station. Aan de ene kant staat
een lange rij wachtenden voor het condoleanceregister in het stadhuis.
Vanaf de andere kant verspreidt zich een massa supporters over de straat,
in afwachting van Feyenoords Europacupfinale later die avond. Hoewel de
ene groep euforisch is en de andere in rouw, valt op hoe vanzelfsprekend
beide groepen met elkaar omgaan. Wat zij gemeen hebben is dat zij beide
graag in de publieke ruimte gevoelens met anderen willen delen. Of men
vreugde deelt of verdriet is als het ware toevallig. De betrokkenen blijken
vaak ook snel van het ene sentiment op het andere te kunnen overschakelen,
zodat bijvoorbeeld supportersplezier omslaat in supportersrellen. Of verdriet
over Fortuyns dood in woede over ‘het linkse establishment’, dat meer of
minder expliciet voor zijn dood verantwoordelijk wordt gesteld.
Voetbalcultuur
Over deze opkomst van de ‘gevoelspolitiek’
valt veel te zeggen. En zal ook nog veel gezegd worden: van LPF-types in
de politiek zijn we nog lang niet af. En zullen we misschien ook niet meer
af komen. In dit essay wil ik slechts een enkel aspect van de nieuwe politiek
belichten dat niet toevallig aansluit bij het laatste voorbeeld: mij valt
steeds meer de convergentie op tussen de cultuur van de nieuwe politiek
en die van de huidige voetbalcultuur. Dat begint er al mee dat beide groepen
tegenwoordig niet uit de media zijn weg te slaan. Zet radio of televisie
aan en we horen of zien een voetballer of een politicus. Misschien is dat
ook wel een deel van de verklaring voor het enthousiasme waarmee sommigen
zich in de ‘nieuwe politiek’ storten: het is een eenvoudige manier om media-aandacht
te trekken. Spijtig voor de filosoof Descartes, maar denken is niet meer
het criterium voor bestaan; het huidige criterium is aanwezigheid op televisie:
“Media, ergo sum.”
Als we ze toch voor camera en microfoon
zien en horen praten, valt een volgende overeenkomst tussen nieuwe politici
en voetballers op: ze spreken een nieuw soort Nederlands. Van voetballers
wisten we dat al langer. Johan Cruyff is nog een soort professor in voetballand,
zowel qua balvaardigheid als qua taalvaardigheid: “Ieder nadeel hep se
voordeel” is al een klassieker geworden. In navolging van de vroegere Ajax-linksback
Ruud Krol beginnen bijna alle voetballers hun antwoorden met een frase
als ‘jah gott, eehhhh...’. En van types als Frank de Boer kunnen we alleen
aan hun naam nog vermoeden dat wat ze zeggen aan het Nederlands verwant
is.
Onthechtheid
Natuurlijk ligt dat ook aan de onzinnige
vragen die er gesteld worden, aan voetballers en politici. De nieuwe politici
hebben zich vast voorgenomen niet voor de voetballers onder te doen. Zij
spreken van ‘de ring in de handdoek gooien’ en ‘in de klap zitten waar
de hoeken vallen’. Misschien is dit wel die ‘Jip en Janneke’ taal die de
VVD-bobo’s voor de verkiezingen van 15 mei zo node misten bij hun toenmalige
voorman Hans Dijkstal. Voor de LPF-politici is dit echter nog lang niet
genoeg. Zij vinden het geen probleem om elkaar voor rotte vis uit te maken,
alles indachtig Pims adagium ‘ik zeg wat ik denk’. ‘Gelul’, ‘volkomen gek’,
‘gestoord’ zijn in hun kringen gebruikelijke begroetingen. Al doende zorgen
zij voor de zoveelste bevestiging van de Eerste Wet van Fortuyn – die al
zeker twintig jaar geleden is geformuleerd maar in al zijn eenvoud steeds
weer opgaat: “Waar Pim komt, komt ruzie”.
De nieuwe leider Mat Herben (nou
ja nieuw: eerst niet toen weer wel toen weer niet nu weer wel fractieleider)
trekt ook graag de nieuwe politiek in de voetbalsfeer. Na de val van het
kabinet-Balkenende sprak hij met verstikte stem over hoe emotioneel het
was om met het LPF-team in de kwartfinales van het WK te komen, dan de
finale te halen en ‘je sterspelers alle strafschoppen te zien missen’.
Nog het meest treffend aan deze manke vergelijking is dat de geest van
deze politiek leider kennelijk niets belangrijkers en ontzagwekkenders
kan bevatten dan een WK-voetbalwedstrijd. Dat politiek, en in het bijzonder
regeren, misschien nog wel moeilijker is dan een voetbalfinale spelen,
is evident nog nooit bij hem opgekomen.
Ook lijken de ‘nieuwe’ politici
zich dezelfde onthechtheid eigen te hebben gemaakt die de huidige generatie
voetballers kenmerkt. Vandaag sluit men een contract voor zes jaar, morgen
zegt men toch naar Spanje te willen vertrekken. Niet per se om echt te
voetballen trouwens: zo kocht Real Madrid superster Ronaldo eigenlijk vooral
voor de reclamerechten op zijn persoon. De LPF-ploeg kende bij aantreden
al diverse spelers die tot vlak daarvoor nog voor andere partijen uitkwamen;
minister Roelf de Boer maakte het aanvankelijk nog bonter door zijn lidmaatschap
van de VVD niet eens op te zeggen. Net zo lief meldden na de val van het
kabinet allerlei LPF-opportunisten zich bij CDA en VVD of daar niet nog
een plekje vrij was – waaronder zelfs sommigen die eerder de omgekeerde
overstap hadden gemaakt.
Consiglieri
In dit opzicht lijken nieuwe voetballers
en nieuwe politici op de hedendaagse nerveuze beurshandelaren: men spoedt
zich daar naartoe waar men de meeste winst verwacht. Vandaar ook de mateloze,
licht afgunstige bewondering voor nieuwe rijken als Herman Heinsbroek en
Ed Maas: die moeten immers wel een fijne neus hebben voor waar de winst
te halen is. Maar de gretigheid waarmee men zich naar het – vermeende –
winnende team spoedt, vermag de onzekerheid zien waaraan betrokkenen lijden
niet te verdoezelen. Enerzijds wenst men zich bij de winnaars en snelle
jongens, anderzijds afficheert men zich graag als slachtoffer (houdingen
die in de LPF-fractie waren gesymboliseerd in de figuren van Wijnschenk
en Herben). Politiek gaat echter, zoals Aristoteles reeds uitlegde, om
de bereidheid van het om beurten regeren en geregeerd worden – vaardigheden
die de nieuwe politici voorlopig geen van beide onder de knie hebben.
In plaats van frisse nieuwe ideeën
hebben vooral grote monden en groot geld thans hun intrede in de politiek
gemaakt. Ordinaire ruzies gaan gepaard aan gescheld en zelfs bedreigingen,
aan het adres van iedereen wiens mening even niet op prijs wordt gesteld.
Daarmee verliest de politiek aanzien en respect, maar dat is nog niet alles.
Hoewel nu wellicht gedecimeerd, staat de LPF voor een soort nieuwe politiek
waarin ongeduldige gelijkhebberigheid gekoppeld wordt aan de macht van
het geld. Sterke rijke mannen, omgeven door twijfelachtige consiglieri,
beloven de volkswil rechtstreeks om te zetten in politieke resultaten.
Ik noemde dat in een artikel voor De Groene Amsterdammer eerder nog met
enige schroom ‘Italiaanse toestanden’: daar heeft immers de steenrijke
Sylvio Berlusconi, eigenaar van – pak ‘m beet – diverse televistations
en voetbalclubs, de politieke macht effectief aan zich getrokken. Niet
veel later hoorde ik echter Mat Herben voor de radio op zonnige toon zeggen
dat ‘een model als dat van Berlusconi’ hem de toekomst voor de LPF leek:
geen partij maar een ‘beweging’. Jawel, geleid in de beste opportunistische
stijl van de Italiaanse politiek, waar een kabinet het gemiddeld nog geen
jaar uithoudt en waar officieren van justitie en rechters nog gewoon door
de maffia worden vermoord als dat zo uitkomt.
Zonder scheidsrechter
Terwijl ik dit schrijf hoor ik voormalig
ster Marco van Basten op televisie een pleidooi houden tegen spelverruwing.
Hij wil arbitrale dwalingen corrigeren via camera’s en vertraagde herhalingen,
en ook een ingewikkeld systeem van strafpunten invoeren voor kleinere overtredingen.
Sympathiek, maar misbegrepen. Zo maak je de spelers alleen nog maar verder
afhankelijk van de scheidsrechter. Wat moderne voetballers en nieuwe politici
juist moeten leren is zelf maat te houden. In mijn boekje Surplus van illegaliteit
heb ik daarom voorgesteld eens een tijdje zonder scheidsrechter te gaan
spelen; een socratische maatregel, zou je kunnen zeggen, want de bedoeling
is dat de heren zich dan weer herinneren hoe gewoon zelf voetballen ook
al weer ging.
Het grappige is dat de politiek, in ieder
geval sinds de Franse revolutie, altijd al zo gewerkt heeft. Politici kunnen
niet verontwaardigd naar een scheidsrechter kijken of om een penalty smeken.
Hooguit hebben we een constitutie, maar die vervult in Nederland zeker
geen arbitragefunctie. Democratische politiek is dus de kunst om het af
te kunnen zonder scheidsrechter. Ik stel voor dat men in Den Haag die kunst
weer gaat proberen te beoefenen. Dan moeten wij als burgers op onze beurt
niet weer gaan roepen dat ze daar in de Residentie onder zo’n kleffe kaasstolp
zitten. Laten we ons gedragen als goed publiek en gewoon weer van de wedstrijd
gaan genieten. En afzakken kunnen we dan daarna gezamenlijk op de Coolsingel.
Deze tekst verscheen in Erasmus Magazine,
Opinie- en informatieblad van de Erasmus Universiteit van Amsterdam, 21
november 2002, p. 16-17