[ Erasmus University home page | Dept. of Philosophy home page ]
 
 

Tijd voor identiteit: being yourself without really trying
 

In 1984 publiceerde de Fransman Jacques Donzelot, een leerling van Foucault, het boek L’invention du social, waarin hij de opkomst van een nieuw maatschappelijk domein, ‘het sociale’, beschrijft (zie nog mijn recensie in Krisis no. 15). Eigenlijk zou nu iemand zoiets moeten doen voor ‘het culturele’. Want de cultuur is in opmars. Niet alleen heeft zij een eigen terrein, ‘cultural studies’, zij doortrekt ook meer en meer andere domeinen. Zoals de sociale filosofie. Tezamen hebben het sociale en het culturele, of laten we zeggen de beschrijving van ervaringen van onrecht en van identiteit, goeddeels de plaats ingenomen van de ‘politieke economie’. Is het dan niet meer de schuld van het kapitaal? Misschien, wanneer we erin slagen naast het economische ook het sociale en het cuturele in termen van ‘kapitaal’ te stellen. Maar dan moet kapitaal niet primair vanuit de optiek van produktie worden bekeken, maar eerder (à la Baudrillard) vanuit die van circulatie. Wat dan belangrijk wordt, zoals Bourdieu liet zien, is niet langer de vaste positie, maar de relatieve positie, ‘het onderscheid’. Significant aan groepen is niet langer de sociale essentie die ze zouden representeren (kapitalisten, arbeiders, huisvrouwen), maar de vraag waarin ze zich onderscheiden van anderen. De vraag van identiteit dringt zich naar de voorgrond.
 Circulatie en identiteit. Dat zijn thans de hoofdkwesties van de sociale filosofie. Al enkele tientallen jaren concentreren theorieën van distributieve rechtvaardigheid zich in feite op circulatie. Zij constateren dat een zekere hoeveelheid rijkdom wordt rondgepompt door de maatschappij en dat die stroom rijkdom niet gelijkelijk alle delen van het sociale lichaam bereikt. Via allerlei stuwen, dammen, kanaliseringen en ballonoperaties proberen zij het circulatiepatroon te beïnvloeden, maar het circulatieprincipe zelf, ‘de markt’, is niet ter discussie. Sterker nog, circuleren wordt steeds meer een doel op zich, en steeds vanzelfsprekender wordt de markt beschouwd als het enige echte circulatieprincipe. Er treedt een dubbel effect op: feitelijk lukt het beïnvloeden van de circulatie niet erg goed, en normatief komt de wenselijkheid van die beïnvloeding steeds meer ter discussie te staan.
 In de jaren zeventig stond de circulatiegedachte nog in een utopische context. Geslaagde circulatie zou onderscheid en verschil weliswaar niet opheffen, maar wel onbelangrijk maken. Iedereen kwam wel aan zijn trekken op de ‘markt van welzijn en geluk’, zoals Hans Achterhuis het treffend formuleerde. Maar onder dwang van diezelfde markt verpopte de narcistische idee van simpel geluk zich al spoedig tot de strategische notie hoe zich te onderscheiden van anderen. Verschil is belangrijker dan ooit; althans, de idee van verschil is dat. Natuurlijk is er geen verschil tussen Coca Cola en Pepsi. Het gaat om de brand name. Wie je bent doet er weinig meer toe; de indruk die anderen van je hebben des te meer. We leven met andere woorden in een reputatiemaatschappij.
 Tegelijk moeten we erkennen dat we ons daar tamelijk wel in voelen. Anders dan Horkheimer en Adorno dachten, hebben circulatie, reputatie en brand names onze zinnen niet afgestompt. Dit inzicht wordt ons ingepeperd door ‘cultural studies’, en gelijk hebben ze. De dansende spijkerbroeken in de reclames van de GAP functioneren voor ons als ‘enchanting commodities’, zoals de Amerikaanse politicologe Jane Bennett zegt: ‘those khaki’s really do swing’.  Wij academici zijn hiervan trouwens niet uitgezonderd. Gerefereerde publicaties, leerstoelen en internationale conferenties, het swingt allemaal de pan uit. Geen identiteit zonder reputatie, en geen reputatie zonder fun.
 Zo komen we misschien bij een zinvolle postmoderne kwalificatie van meer klassiek geöriënteerd sociaal-filosofisch denken over identiteit. Daarmee bedoel ik bijvoorbeeld Axel Honneths poging om Habermas’ taalpragmatische benadering van het morele gezichtspunt te herformuleren in termen van maatschappelijke voorwaarden voor een positieve zelfbetrekking. Honneth richt zich daarvoor in de eerste plaats op ervaringen van ‘sociaal lijden’. Sociale miskenning, bijvoorbeeld door uitbuiting of ontkenning van recht, is volgens Honneth altijd verbonden aan de ervaring van schending van persoonlijke identiteit. Dit is een belangrijk inzicht,  als algemeen concept van rechtvaardigheid, maar ook als suggestie voor hoe we empirische indicaties voor onrecht kunnen vinden.
Maar het heeft wellicht wat te veel oog voor negatieve ervaringen, en wat te weinig voor positieve. Zeker waar het gaat om culturele rechtvaardigheid, een thema dat de komende jaren alleen nog maar aan belang gaat winnen. Een van de belangrijkste sociaal-filosofische kwesties is thans immers hoe vorm en invulling te geven aan een postnationale, multiculturele rechtsstaat. Daarin bestaan bij wijze van spreken louter nog minderheden, zodat nog meer personen en groepen dan thans geneigd zullen zijn hun identiteitservaringen te verbinden aan een culturele grond, of in ieder geval achter-grond. Wanneer we daarbij exclusief focusen op negatieve ervaringen, kan multiculturalisme gemakkelijk verzanden in een wedstrijd wie de langste culturele tenen heeft. Met andere woorden in politieke correctheid.
 Daarom zou in een veelbelovende sociaal-filosofische benadering als die van Honneth in de culturele dimensie ook ruimte moeten zijn voor positieve identiteits-ervaringen. En daarmee bedoel ik niet simpelweg bevestiging van identiteit. Tegenover schending staat niet bevestiging, maar groei, uitbreiding, bevruchting, verbreding, verrijking. Een dynamische identiteitservaring is nog geen ervaring van geschonden identiteit. Het is niet louter een vervuiling van de zuivere bron van de eigen identiteit. Die bronnen zijn natuurlijk altijd al vervuild, zoals gemeenschappen altijd al ‘imagined’ zijn. En, belangrijker, een dynamische omgang met identiteit is zelf ook een bron, een source of fun. Waarom zulke bronnen van identiteit over het hoofd zien, in een tijdperk nog wel waarin meer dan ooit het ‘jezelf zijn’ wordt geassocieerd met plezier? Laten we het toegeven: those identities really do swing.

Verschenen in:  Krisis 77 (winter 1999), 16-17
 
 


U kunt ook: