Erasmus Universiteit Rotterdam [ Erasmus University home page | Dept. of Philosophy home page ]
 
 
 

Niet alleen de politici, ook de burger treft blaam

Gijs van Oenen
 

Met opmerkelijke eensgezindheid keren Herman Vuijsje en Jos de Beus zich in artikelen in NRC Handelsblad van 18 mei tegen de politieke cultuur van de afgelopen jaren. Wat Vuijsje betreft zelfs die van de afgelopen decennia. Op vileine wijze rekenen beide opinieleiders af met de politiek van een tijdperk waarin ze zelf groot zijn geworden, in de dubbele zin van opgegroeid en gesetteld. Misschien nog wel opmerkelijker is hoezeer de strekking van hun kritiek overeenkomt met die van veel jongeren. Jong en oud eisen beide hetzelfde: flinkheid, niet meer gedogen, weg met het polderoverleg, duidelijke afspraken, ‘verantwoordelijkheid nemen’. De gezamenlijke voorzitters van de politieke jongerenorganisaties hadden destijds, de dag voor Prinsjesdag 2000, voor dezelfde curieuze boodschap heel wat minder woorden nodig: welk beleid er werd gevoerd kon hun niet schelen, zolang het maar strikt werd gehandhaafd!
Dezelfde onzalige vastbeslotenheid vinden we nu bij De Beus en Vuijsje. Onzalig, want zij richten zich wel hard tegen de gevestige politieke orde, echter niet tegen de inhoud van het oude beleid maar tegen de wankelmoedige bedenkers en uitvoerders ervan. Hun kritiek op de bestaande orde is in die zin even ongericht en zelfs verbitterd als die van Fortuyn, niet toevallig een generatiegenoot. Vuijsje en De Beus noemen tal van punten waarop politiek en bestuur zouden hebben gefaald, maar geven geen perspectief op inhoudelijke verbetering. Van Vuijsje is dat nog begrijpelijk; zijn positie is immers die van boze burger die zijn ongenoegen kenbaar maakt aan de politiek, als een van de velen die opeens een enorme hekel hebben gekregen aan het politieke establishment. De Beus echter is zelf partijcoryfee; hij stelde nog voor de Amsterdamse PvdA de kandidatenlijst voor de recente gemeenteraadsverkiezingen op.
Letterlijk de enige suggestie voor sociaal-democratische vernieuwing in het stuk van De Beus is dat misschien Forum en Milli Görüs zich ermee zouden willen gaan bemoeien. So much voor een inspirerend perspectief. Interessant is weer wel dat De Beus hier spreekt over een bijdrage van deze organisaties aan ‘de omschrijving van de publieke moraal’. Deze formulering vestigt de aandacht op het opmerkelijke feit dat hoewel Vuijsje en De Beus in hun stukken in wezen tekeer gaan tegen de teloorgang van de publieke moraal, hun boosheid en hun verwijten daaromtrent zich louter en alleen tegen overheid, politiek en bestuur richten.
Juist in dit opzicht zijn beide auteurs allesbehalve vernieuwend, maar gewoonweg een kind van hun tijd. Juist in de afgelopen decennia is het normaal geworden om bij een falende maatschappij naar de overheid te wijzen en die op hoge toon ter verantwoording te roepen. Beiden zijn in dat opzicht traditioneel links te noemen. Zij geloven in de maakbaarheid van de samenleving door een verlichte, linkse politieke elite en keren zich tegen een ieder die dat lijkt te relativeren, of dat nu het hele gezelschap van politicologen is dat onlangs werd geïnterviewd in het M magazine (overigens bijna allemaal PvdA-coryfeeën), of postmoderne bestuurskundigen zoals Paul Frissen, of misschien gedoogvoorstanders als ikzelf. In plaats van met tradities te breken, zetten De Beus en Vuijsje zo juist een oude traditie in de sociaal-democratie voort.
Het ligt echter niet erg voor de hand, om het zacht uit te drukken, dat een politieke elite die zo lang zo nadrukkelijk gefaald zou hebben, nu opeens gerestaureerd zou kunnen worden. Meer voor de hand ligt het om niet alleen de politiek, maar ook de burgers zelf aan te spreken op wat er al die tijd is misgegaan. Burgers laten zich graag de vrijheid welgevallen die hen als mondige en onderhandelende onderdanen ten deel is gevallen, maar alleen wanneer die gekoppeld blijft aan de buitengewoon uitgebreide zorg- en verzekeringsfunctie van de Nederlandse overheid. Als het mis gaat, verwacht men dat de overheid onmiddellijk inspringt en de problemen verhelpt. Zo niet, dan wordt men snel boos (‘kort lontje’).
De retorica van beter, krachtiger en helderder functioneren van de overheid zal daaraan geen einde maken. Integendeel zelfs. De overheid wekt daarmee weer nieuwe verwachtingen, die zij grotendeels weer niet zal blijken te kunnen waarmaken, wat tot nog meer onvrede en kritiek zal leiden. Het is weliswaar goed als de overheid zichzelf weer meer serieus gaat nemen, maar dat heeft alleen een positief effect als ook burgers zichzelf weer serieus nemen als politiek verantwoordelijke actoren. Zo niet, dan worden de problemen alleen maar erger.
Wat de problemen zeker erger zal maken, is het plan om overheden vergaander strafrechtelijk aansprakelijk te maken voor de gevolgen van eventueel nalatig handelen van ambtenaren, een plan dat door de Raad van State is bekritiseerd maar onlangs door de commissie Roelvink weer ondersteund en door Vuijsje toegejuicht. Dit plan is logisch in die zin dat naarmate meer onderdelen van de staat worden verzelfstandigd, het meer voor de hand ligt om ze ook strafrechtelijk als zelfstandig te behandelen. Zo beschouwd is de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de (lagere) overheid een regelrechte erfenis van de vermarkting die paars in gang heeft gezet.
Maar zo’n strafrechtelijke aansprakelijkheid is tevens een volgende stap in het bevorderen van een klagende, juridiserende houding ten opzichte van de publieke zaak. Indek- en afschuifgedrag zal niet verminderen, maar juist worden versterkt. Erger nog, ook de strafrechter zal de hoge verwachtingen van streng toetsen van overheidshandelen veelal weer teleurstellen. Strafrecht is een heel bot middel voor welk doel dan ook, en al helemaal voor beoordeling van daden van openbaar bestuur. Ook moet men beseffen dat juridische oordelen naar hun aard sterk procedureel en formeel zijn en slechts in geringe mate zijn gericht op wat politiek, sociaal of maatschappelijk wenselijk of populair is. Verder duren, zoals Hamlet al opmerkte, juridische procedures eindeloos lang en daarnaast eindigen ze vanwege die lange duur en hun grote complexiteit tegenwoordig vaak juist in de zo verfoeide schikkingen.
Conclusie: het is goed om te proberen duidelijke conclusies te trekken uit de opvallende verkiezingsuitslag, in het bijzonder de daaruit blijkende onvrede met paars, en wellicht zelfs met het links-liberale ‘establishment’. Maar het zou beter zijn om gewoon te zeggen op welke punten het paarse beleid inhoudelijk verkeerd is geweest – bijvoorbeeld op het punt van de vermarkting en de daarmee gepaard gaande afkalving van interesse bij de burger voor politiek en publiek domein. Dat is in ieder geval zinniger dan geforceerd willen ‘afrekenen’ met een politieke cultuur waarvan men zelf het zondagskind is.
 

Een ingekorte versie van deze tekst verscheen op de opiniepagina van NRC Handelsblad, 1+2 juni 2002.
 


U kunt ook: