Erasmus Universiteit Rotterdam [ Erasmus University home page | Dept. of Philosophy home page ]
 


Interpassiviteit


Gijs van Oenen



Interpassiviteit als begrip is ontworpen door Robert Pfaller en Slavoj Zizek, om te verklaren hoe sommige kunstwerken en media schijnbaar zorg kunnen dragen voor hun eigen receptie. Het beter bekende begrip interactiviteit geeft aan dat de voltooiing of realisatie een proces – bijvoorbeeld in de arbeid, in de politiek, of in de kunst – vereist dat omstanders of bijstaanders worden getransformeerd tot deelnemers. In interactieve arrangementen besteedt het kunstwerk een deel van zijn verwerkelijking uit aan de toeschouwer; het proces behoeft hun participatie. Daarentegen nemen interpassieve arrangementen juist de rol op zich die normaal gesproken door de toeschouwer wordt vervuld, namelijk het genot of de ‘consummatie’ van het kunstwerk. De toeschouwer, of consument, wordt zo boventallig. Zijn betrokkenheid bij de realisatie van het kunstarrangement wordt overgenomen door het kunstwerk zelf. Zo’n kunstwerk lijkt zichzelf te verwezenlijken en de toeschouwer actief te onthechten, te des-interesseren.

            Het archetypische voorbeeld uit de huiselijke sfeer, volgens Pfaller en Zizek, is de videorecorder. Die doet meer dan uitzendingen opnemen omdat wij ze later alsnog willen bekijken. De videorecorder kijkt tv, namens ons. Hij verlost ons van de noodzaak om zelf te kijken. We hoeven niet zo nodig meer zelf te kijken, zolang we in de geruststellende wetenschap verkeren dat iemand of iets anders namens ons kijkt. We zijn als kijker boventallig. We hebben, zoals ik het zelf bij voorkeur formuleer, onze activiteit en ons engagement uitbesteed - aan apparaten, instituties of meer in het algemeen aan ‘media’.

            Wat gebeurt er nu precies in deze uitbesteding? Volgens Zizek besteden we onze passiviteit uit, opdat we zelf actief kunnen blijven – a fortiori zelfs. Terwijl de video film kijkt, kunnen wij naar een toneelstuk, een vernissage, of verder schrijven aan ons baanbrekende nieuwe boek. In deze visie intensiveren we dankzij de interpassiviteit dus juist nog interpassiviteit: interactiever dan interactief, zou Baudrillard zeggen.

Pfaller heeft het begrip iets anders uitgewerkt. Bij komt er een element bij van vervreemding, waardoor het dichter in de buurt komt van mijn uitbestedingsthese. Interpassiviteit betekent dan dat interactief geproduceerde meningen of, algemener, discoursen, steeds verder los komen te staan van participatie en emancipatie of opvoeding. Zulke ‘vrijzwevende’ teksten zijn als het ware uitbestede gedachten, gedachten die in circulatie worden gebracht om in de plaats te treden van interactief gevormde meningen. Als voorbeeld geeft Pfaller het almaar toenemende aantal curatoren in de kunstscene. Hun activiteiten en teksten ‘staan in’ voor de eigenlijke kunstwerken, die niet meer daadwerkelijk bekeken en verwerkt hoeven te worden. Zij worden immers al door het circuit van curatoren ‘gemonitored’. Hier besteden we dus geen passiviteit uit, maar engagement.

            Meer in het algemeen wordt tegenwoordig veel activiteit en betrokkenheid ‘uitbesteed’: aan curatoren, managers, toezichthouders en – wel het meest veelzeggend – ‘providers’. Niet omdat het geloof in interactiviteit is verdwenen, maar juist omdat er zoveel interactiviteit van ons moderne burgers wordt verwacht dat we het eenvoudigweg ‘niet meer trekken’. We moeten wel uitbesteden, of we willen of niet.

            Dat valt niet altijd direct op, omdat de participatie-machine schijnbaar nog op volle toeren draait. Sommigen jagen hem zelfs nog steeds verder aan, zoals pleitbezorgers van meer directe democratie, zoals referenda en gekozen burgemeesters. Dit ‘interactiever dan interactief’ gedrag geldt echter bovenal proces, niet inhoud. Zij weerspiegelt een obsessie met het productieproces – van meningen, beleid, kunst en wat niet – veel meer dan met de feitelijke produkten van dat proces. Democratisering, zoals de Werdegang van D66 prachtig laat zien, is een doel op zich geworden.

            Al die participatie en democratie wordt echter steeds meer een kwestie van ‘going through the motions’. We doen het allemaal nog wel, maar onze ‘input’ is eigenlijk grotendeels overbodig geworden omdat het proces inmiddels zijn eigen input kan genereren en in een oneindig proces van bijstelling en finetuning terecht is gekomen. Dat leidt tot een fascinatie met deze proces-kant van het institutioneel functioneren, gepaard aan relatieve onverschilligheid ten aanzien van de uitkomsten. Het systeem draait en behoeft van de voormalige participanten slechts ‘monitoring’ – maar dat doen we dan ook fanatieker dan ooit.

            Dat geldt voor de kunst, maar evenzeer voor domeinen als arbeid en politiek.

De moderne organisatie van de arbeid verlangt een ‘flexibele mens’, een mens die zich steeds sneller aanpast aan de eisen van het immer nieuw geconfigureerde productieproces. Van een functioneel vereiste wordt flexibiliteit hier tot een nieuwe deugd. Goed werkende instellingen worden om de haverklap gereorganiseerd, met flexibiliteit niet als middel maar doel. Van werknemers wordt verwacht dat zij voortdurend de bereidheid tonen om van functie of locatie te veranderen, ook wanneer daarvoor geen reële aanleiding bestaat.

            Het gevolg hiervan is een sterke onthechting. Alle mogelijke produkten kunnen worden gemaakt, maar geen werknemer heeft meer voeling met enig produkt in het bijzonder. Dit is het proces van interpassiviteit ten voeten uit: een voortdurend versterken van ‘interactiviteit’, dat wil zeggen een geoptimaliseerde interactie tussen functies van mens en machine in het produktieproces, gaat vergezeld van een verlies van betrokkenheid bij en belangstelling voor doel en produkt van het proces.

            In de politiek zien we een steeds maar groeiende fascinatie met polls, peilingen, opinieonderzoeken en marktsurveys. ‘Als er nu verkiezingen zouden zijn, dan...’. Bij de oprichting van een nieuwe partij zoekt men eerste een aansprekend (media)boegbeeld, vervolgens een programma en een achterban. ‘Als hij de politiek in gaat, kan Peter R. de Vries 12 zetels krijgen...’. Nooit is de aandacht voor wat er in politiek Den Haag gebeurt zo intens geweest als nu, terwijl tegelijk de inhoud van die politiek in tijden niet zo oninteressant was. Men is gebiologeerd door de ‘Haagse kringen’, het vermeende ‘spel’ van de politiek: door het proces, niet door zijn eventuele ‘producten’. Men wil ‘erbij zijn’, de politici letterlijk op de huid zitten – uitbesteed natuurlijk aan journalisten.

Dit ‘erbij zijn’ vormt dan ook de kern van wat wel ‘het nieuwe engagement’ wordt genoemd.De hedendaagse burger is sterk geëngageerd, maar niet meer met iets concreets, niet meer voor iets of tegen iets. De homo participans is zo een ‘homo presens’ aan het worden, iemand die ‘verwijlt’ in de publieke ruimte, een loutere bijstaander die alleen nog acte de présence hoeft te geven. Van burger, klant en bezoeker wordt een ‘standpunt’ alleen nog in letterlijke zin verlangd: een loutere aanwezigheid, die niet meer wordt begrepen of gewaardeerd in termen van ‘voor’ of ‘tegen’ maar alleen als een ‘erbij zijn’.

            De gewenning aan zulke participatie als ‘erbij zijn’, die steeds verder is losgekoppeld geraakt van enig inhoudelijk doel, laat interactiviteit omslaan in interpassiviteit. Bij wijze van voorlopige typering onderscheid ik drie kenmerken van interpassiviteit.

Ten eerste de uitbesteding van verantwoordelijkheid en de daarmee samenhangende interactieve vermogens. Onder invloed van het oprukkende marktdenken van de afgelopen twee decennia is de moderne burger eraan gewend geraakt dat niet hijzelf, maar een of andere vorm van ‘toezicht’ verantwoordelijk is voor het geordend verloop van het proces. Hij stelt anderen verantwoordelijk, en aansprakelijk voor de ‘regie’. Wel reageert hij geprikkeld of boos als die regie blijkt te ontbreken, maar hij voelt zich niet in staat daarop zelf invloed uit te oefenen - zowel op die regie als op die boosheid.

Op zulke momenten toont zich hoe de zorg voor zijn (schijnbare) vrijheid is uitbesteed aan een ‘medium’ – een mediatie waarbij de burger zich enerzijds sterk voelt betrokken (‘geengageerd’), terwijl hij zich anderzijds toch distantieert van invloed op en verantwoordelijkheid voor het adequaat functioneren ervan. De toezichthoudende media op hun beurt richten zichzelf steeds meer zodanig in dat zulk engagement en verantwoordelijkheid overbodig worden; dat is eigenlijk alleen een andere manier om te zeggen dat ook zij interpassief worden.

Het tweede kenmerk is daarom te omschrijven als een dialektiek van engagement en onthechting. Ondanks dat moderne subjecten hun eigen vermogens en verantwoordelijkheid voor het functioneren van het proces – nogmaals, van welke aard of in welke sfeer dan ook - laag inschatten, koesteren zij toch hoge verwachtingen van dit proces. Zij hebben een nagenoeg grenzeloos geloof in de potentie van het systeem, dan wel het proces. Doelen zijn, in een vreemde rolwisseling, afgeleid van en ondergeschikt aan het proces.

Tenslotte meent de moderne burger dat hij zichzelf niet kan begrenzen en dat dit dus ook niet van hem mag worden verwacht. Dat is mede een consequentie van de ‘uitbesteding’ van de vermogens die nodig zijn voor zelfverwerkelijking, zelfbepaling en zelfregulering. Gewend als hij is dat de randvoorwaarden voor deze zelfvorming door externe instanties worden geregeld, begrijpt de moderne burger werkelijk zelf niet waarom de zaken bij hem of anderen in de publieke sfeer soms uit de hand lopen. Indien juridische of sociale dwang op hem wordt uitgeoefend, is hij echter meestal nog wel in staat, zij het met tegenzin, om de waarde van interactieve vermogens te onderkennen. Typerend hiervoor is de verdachte van openlijke geweldpleging die, door de politierechter naar zijn motieven gevraagd, verklaart ‘een jongen met een kort lontje’ te zijn. Enerzijds voelt hij wel dat dit een zelfverstrekt brevet van onvermogen is, maar anderzijds beschouwt hij zijn gebrek aan zelfsturend vermogen haast als een verworven recht. Ergens wil hij interactief zijn, graag zelfs, ‘maar nu even niet’, zoals de reclame van Center Parcs treffend zegt.

            Het begrip interpassiviteit komt zo te pas in de verklaring van een reeks uiteenlopende moderne fenomenen, zoals: zinloos geweld, mobiel bellen, het autisme van verkeersdeelnemers, witte marsen, nieuwe politiek, punitieve verlangens, outsourcing, veiligheid, toezicht en – niet te vergeten – normen & waarden. Aan de slag dus ermee!

 

Deze tekst is verschenen in Krisis, 6/4, 2005, p. 87-90