Ontkenning van illegaliteit
leidt tot fundamentalisme
Interview met Gijs van Oenen
door Gert van der Ende
De burger van nu is slecht voor de samenleving. Onder de invloed van Paars en dankzij processen als onder meer globalisering en vermarkting is de burger verworden tot een met sociale desinteresse behept individu, die vindt dat er harder moet worden gehandhaafd en minder moet worden gedoogd. Voor politicoloog en rechtsfilosoof Gijs van Oenen absoluut geen goede ontwikkeling. Hij pleit juist voor een (hernieuwd) vermogen tot gedogen.
Na de aanslagen van 11 september, de rampen
in Volendam en Enschede, bolletjesslikkers, straatberovende allochtone
jongeren en wat dies meer zij, is de roep om recht, orde en veiligheid
groter dan ooit. Weg met gedogen, lijkt het door de meerderheid der burgers
afgegeven signaal. De politiek sluit zich daar - van links tot rechts -
manhaftig bij aan, mede dankzij angst voor de nieuwe ster aan firmament,
Pim Fortuyn. Gedogen lijkt helemaal uit, handhaven van law and order helemaal
in.
Volgen politicoloog en rechtsfilosoof
aan de EUR Gijs van Oenen een te begrijpen reactie van de burgers, maar
niet de juiste en uiteindelijk alleen maar contraproductief als het gaat
om het in stand houden van een leefbare samenleving.
Van Oenen is onder meer auteur van het
boekje Het surplus
van illegaliteit en samensteller van de bundel Ongeregelde
orde die beide onlangs verschenen. Hij vindt dat de vraag niet is of
we moeten gedogen, maar hoe we dat moeten doen. Ruimte voor illegaliteit
is nodig om in de dagelijkse omgang tussen burgers het denken over recht
en rechtvaardigheid gaan te houden, stelt Van Oenen. ‘In een samenleving
die de illegaliteit verbant, verliezen burgers hun zelfregulerend vermogen.
Dat is het surplus van illegaliteit’. En: ‘Ontkenning van illegaliteit
leidt tot fundamentalisme.’ Nieuwe flinksheid zal niet meer helpen, men
kan beter leren leven met gebrekkige regels, normen en waarden.
In Het surplus van illegaliteit
neemt Van Oenen aard en omgang van het fenomeen illegaliteit (of zoals
hij het zelf liever noemt: wildheid) onder de loep. Tevens bespreekt hij
- analoog aan de Duitse socioloog Ulrich Beck - de houding ten aanzien
van illegaliteit in de context van de moderne samenleving. Die wordt in
toenemende mate gekenmerkt door processen die uiteindelijk onbeheersbaar
zijn; globalisering, multiculturalisering, vermarkting, onthechting, de
belangstelling voor veiligheid en juridisering. Deze processen hebben ertoe
bijgedragen dat de illegaliteit niet (meer) op waarde wordt geschat en
‘dat continu wordt gezocht naar mechanismen die objectiviteit en beheersvermogen
aan elkaar koppelen. In het vermogen van burgers en instituties om zelfbeperkend
en met gevoel voor sociale verantwoordelijkheid te handelen, wordt weinig
vertrouwen gesteld; in ieder geval minder vertrouwen dan in de op juridische
leest geschoeide, externe toezichtsmechanismen. Dat is geen veelbelovende
weg’, schrijft hij.
Paars heeft daar zo haar steentje aan
bijgedragen, vindt Van Oenen. Burgers werden aangemoedigd zich niet meer
verantwoordelijk te voelen voor de sociale kwaliteit van de samenleving.
‘Paars heeft de tendens naar private rijkdom, publieke armoede bevorderd’,
stelt hij in een ingezonden bijdrage getiteld ‘Red
de politiek, herstel het gedogen’ in het Algemeen Dagblad van 14 maart.
‘Dat betekent dat we luxe verbouwde badkamers hebben in mooie koophuizen
en een glimmende middenklasser voor de deur, maar in schril contrast daarmee
ook vervuilde lagere scholen en wachtlijsten in de zorg.’
De burger heeft het vertrouwen in de politiek
verloren en gelooft meer in een gang naar de rechter. ‘Hierdoor zal de
verkeerde vorm van burgerschap opbloeien, die is gebaseerd op politieke
en sociale desinteresse.’ Kortom, tijd voor een andere aanpak. Geen repressie,
geen moralisme, maar het vermogen tot gedogen. Want, vindt Van Oenen in
Ongeregelde orde: informele rechtsordes zijn een onmisbaar ingrediënt
in het repertoire van omgangsvormen met wildheid. Cruciaal is het respecteren
van de open plek van de macht. Cruciaal is ook het vertrouwen op het zelfregulerend
vermogen van maatschappelijke actoren.
Mooie woorden, maar hoe realistisch
is dit? Hoe krijg je de door de geest weer terug in de fles. Hoe krijg
je de burger behept met politieke en sociale desinteresse, weer tot een
zelfredzame burger met een goed vermogen om te gaan met onduidelijke regels?
“Mensen zijn consumentistisch, maar ook
mondig en zelfbewust. Enerzijds dus zoals we het graag willen, maar aan
de andere kant ook vermarkt: ze hebben zich de marktmentaliteit eigen gemaakt;
ze zijn daardoor als burger niet meer te vertrouwen. Een terechte vraag
is inderdaad: ‘Kan dat nu nog, betrokken burgerschap ontwikkelen, of is
het te laat?’ Ik denk dat het niet te laat is. Voor een deel is dat een
hoop, anders zijn we nog niet jarig; dan kan niemand ons nog richting geven
of begrenzen. Tien, twintig jaar geleden gold de overheid nog als neutraal,
opkomend voor de samenleving. Dat gevoel is totaal verdwenen. Men zoekt
nu wanhopig naar instanties die te vertrouwen zijn, accountants bijvoorbeeld,
maar die vallen een voor een af. Van instellingen als de Opta en de NMA
zijn er honderden, het exacte aantal is niet eens bekend. Dus ik mag hopoen
dat het nog niet te laat is. Niet dat ik geloof in ouderwets burgerschap,
maar gedogen is juist zo’n praktijk waar mensen het wel lukt hun verantwoordelijkheid
te nemen. Met name als het gaat om zedelijkheidszaken als abortus en euthanasie.”
Dus waar de een gelooft in repressie,
de ander in moraliserend optreden, gelooft u in de zelfredzame burger?
“Het is eigenlijk meer dan hoop. Het is
ook een houding. Geef voorbeelden, waar het dat nu gebeurt, vraagt iedereen
aan me. Dan kan ik er wel een paar noemen waar je waardevol gedogen vindt.
Maar ik ben niet sociologisch, maar filosofisch bezig. Het gaat me om een
houding van waaruit mensen handelen, niet zozeer om concrete voorschriften
voor wat wel en niet mag.”
Niet erg praktisch voor bestuurders
dus.
“Het is praktisch genoeg om de bestuurders
te laten erkennen dat er problemen zijn en dat er iets moet gebeuren. Het
is nu zo dat gedogen in een negatief licht is komen te staan, terwijl het
volgens mij het enige is waar je misschien iets mee kunt. Neem nu zwervers
of prostitutie. Men kan star zijn in het principe, mensen uit de ellende
halen waar mogelijk. Maar soms willen ze er helemaal niet uit, om een scala
aan redenen. In die gevallen kun je het beter gedogen. Vergelijk het bijvoorbeeld
met scheidingsrecht. Als het huwelijk stukloopt, kun je maar beter een
omgangsregeling treffen. Dan is het voor alle partijen, met name de kinderen,
beter dat je jezelf fatsoenlijk kunt gedragen. Zo is het met zwervers en
andere wildheid op straat ook: je moet er mee om kunnen gaan.”
U heeft het over heruitvinding van burgers
en ambtenaren, die zelfredzamer moeten zijn met name in het publieke domein.
Maar wat houdt dat nu precies in? Moet ik als ik vier stoere Harries hun
half leeggegeten bak friet op straat zie gooien, daar wat van zeggen, of
juist niet?
“Nee je hoeft dat niet te corrigeren;
dat gaat me net iets te ver. Je moet pragmatisch te werk gaan. In dit specifieke
geval kun je het, als het niet teveel moeite is, zelf opruimen. Iemand
er op aanspreken, kan hooguit wanneer de situatie niet anoniem is. Zo’n
burgerschap kun je niet eisen, daarvoor verschillen we teveel wat achtergronden
betreft. Je kan wel je eigen gedrag onder de loep nemen. Zoals met gescheiden
afval.
Kijk, ik fiets veel. Randvoorwaarde is
dat ik daarbij niemand hinder. Dat lukt niet altijd. In dat geval zeg ik
‘sorry’. Het goede nieuws van dit voorbeeld is dat er even een confrontatie
plaats vindt waaruit iets eenvoudigs positief voortvloeit. Wat dat betreft
onderschrijf ik het idee van de Rotterdamse wethouder Herman Meijer van
een ‘stadsetiquette’ van eenvoudige, praktische voorstellen voor de verbetering
van publieke omgangsvormen.”
Goed en wel, maar als iemand met honderd
door rood rijdt en me van de sokken rijdt, dan kan hij beter niet stoppen
om sorry zeggen.
“Ik geef meteen toe, het is een bescheiden
opvatting. Maar stel jezelf de vraag: wat is er anders? Dan heb je repressie
en ben je uitgepraat. Maar repressie is geen remedie voor alle sociale
kwalen kijk maar naar de VS waar de gevangenissen vol zitten, terwijl er
zeker niet minder criminaliteit is als hier. De fundamentele politieke
vraag die ik in het boek stel is: Zijn dit soort problemen verergerd door
de politiek visie die door Paars is uitgedragen? Ik begrijp jouw wens wel
om antwoorden te krijgen. Maar wat ik zeg is meer een analyse van dat er
wat mis is; plus een voorstel hoe we ons beter kunnen gedragen in de publieke
sfeer.”
In de bundel ‘Ongeregelde orde’ stelt
ethicus Paul van den Berg naar onder meer het imam El Moumni-incident,
beledigen en beledigd worden hoort erbij. De burger van een rechtstaat
die in het volle bezit verkeert, mag zich op grond van beledigingen niet
uit de rechtsgemeenschap gezet voelen. Die heeft een gemankeerd rechtsbewustzijn.
Daar bent u het vast mee eens?
“Zijn idee is een briljante omvorming
van Aristoteles’ idee van politiek: niet zozeer het vermogen om beurtelings
te regeren geregeerd worden, zoals Aristoteles zei, maar het vermogen om
beurtelings te beledigen en beledigd worden. Je hebt als burger geen hele
actieve vermogens nodig; belangrijker is dat je je kunt verweren als er
iets misloopt in de publieke sfeer, als jou iets wordt aangedaan. Burgers
moeten dan in staat zijn op elkaar in te spelen en zo de spanning weg te
nemen. Helaas is het zo dat veel mensen liever proberen anderen te imponeren,
in plaats van een ‘publiek spel’ te spelen. Ze zijn dan net kleine kinderen
die aandacht trekken omwille van de waardering en erkenning. Men doet het
om sociale waardering af te dwingen, maar imponeergedrag en reputatiezucht
zijn daarvoor uiteindelijk ongeschikte middelen. In het illegaliteitsessay
probeer ik uit te leggen dat mensen op zulke rare manieren naar erkenning
zoeken, daar kun je niet mee doorgaan. Het leidt tot verkeerde vormen van
burgerschap.”
Klinkt toch ook tamelijk moraliserend?
“Ja, maar je moet iets. Sommige vormen
van gedrag moet je bekritiseren als asociaal of moreel verkeerd.”
Een vorm van illegaliteit is het illegaal
verblijf van mensen in Nederland. Daar kan ik als burger wel het surplus
van proberen in te zien - bijvoorbeeld dat ze slecht werk opknappen - maar
het valt niet te ontkennen dat gedogen ervan een aanzuigende werking heeft.
“Dat is ook een lastig en vervelend probleem.
Ik zeg ook zeker niet: zet de grenzen maar open. Maar er valt niet te ontkomen
aan grondig realisme; ondanks ontmoedigingsbeleid en opvangen in
de regio, bestaat het fenomeen. Overigens zit bijna iedereen waar we potentieel
last van zouden kunnen hebben, in die regio.
In Amerika is de situatie anders dan hier;
daar heb je hopen slechte banen en gevangenissen, dus in die zin zijn illegalen
daar onder dak. Maar dat is een onaantrekkelijk systeem. Van links tot
rechts is men het eens dat men zogeheten pro-actief te werk moet gaan.
Snellere procedures en het hotelprincipe: als de termijn voorbij is, hebben
wij geen verplichtingen meer. Die voorzorgsmaatregelen zijn niet leuk.”
U bent politicoloog. Heb ik hier nu
wetenschappelijke publicaties in handen of ideologische?
“Surplus van illegaliteit is een essay
om het debat te dienen; met de pretentie dat het mijn cultuurfilosofie
is. Ongeregelde Orde is meer wetenschap. Maar voor beide geldt dat
vanuit de wetenschap in discussie wordt getreden. Daarbij heb je altijd
het probleem van democratische legitimiteit: je kunt je als academicus
niet op je wetenschappelijke kwaliteiten beroepen om politiek aan de man
te brengen. Je moet je bewust zijn dat je niet als filosoof-koning spreekt.
Dat is niet de taak van publieke intellectuelen. Wat je probeert is opinievormend
te zijn. Veel meer kan het ook niet zijn. Engagement is wenselijk, partijdigheid
niet.”
Nogmaals, wat is nu precies ontspannen
omgang met illegaliteit?
“Inzien en accepteren dat er wilde praktijken
bestaan en die niet meteen veroordelen. Zoals velen in Amerika nog steeds
abortus veroordelen. Liever minder moraliserend met een beter resultaat,
dan meer moraliserend met slechte resultaten. Meer neigen naar een omgangsregeling
en minder naar een uitroeiingsregeling. Dan hoef je niet eens te vinden
dat het jou taak is om onmiddellijk heel veel sociale verantwoordelijkheid
te dragen. Dat is niet jouw plicht. Daar zijn instituties voor.”
Is juist die overkill aan instanties
ook niet de oorzaak van de mentaliteit van de burger? Zo van, iemand gooit
iets op straat, laat ik de Roteb maar bellen. Om vervolgens als die niet
komt, te kankeren op de overheid.
“Mensen moeten kunnen vertrouwen op de
overheid, maar dat betekent nog niet dat je niets naar jezelf toe kan trekken.
Een sterk rechtsbewustzijn betekent behalve het bewust zijn van je rechten
ook dat je je er niet meteen op hoeft te beroepen. De paradox die ik zie
is dat juist omdat Nederland zo welvarend is, burgers zo ongemotiveerd
zijn. En nu, omdat ze ook nog boos en teleurgesteld zijn, geven ze anderen
de schuld.”
Bent u nu een cultuuroptimist of -pessimist?
“Een terechte vraag, maar ik laat u daarover
graag in onzekerheid.”