Red de politiek, red het gedogen
Gijs van Oenen
Het ongemak en zelfs de afkeer waarmee de lijsttrekkers van de gevestigde partijen Pim Fortuyn na de gemeenteraadsverkiezingen van vorige week bejegenden, komt wellicht mede voort uit een knagend vermoeden zelf dit ‘monster’, of beter gezegd deze onechte politieke zoon, te hebben gebaard. De traditionele leidsmannen stralen weliswaar de overtuiging uit dat Fortuyn politiek spelbederf pleegt, maar vergeten of verdringen dat zij zelf het afgelopen decennium te weinig hebben gedaan om de intrinsieke waarde van het –politieke- spel te beschermen tegen de harde knikkers waarmee het gespeeld kan worden.
Zoals ook Paul Scheffer onlangs opmerkte in een kritisch essay over ‘De verloren jaren van Kok’, is er in de paarse jaren iets teloor gegaan: bedoeld of onbedoeld heeft paars de tendens naar ‘private rijkdom, publieke armoede’ bevorderd. Dat betekent dat we luxe verbouwde badkamers hebben in mooie koophuizen, en een glimmende middenklasser voor de deur, maar in schril contrast daarmee ook vervuilde lagere scholen en wachtlijsten in de zorg. Maar minstens even belangrijk is het immateriële aspect van deze verwaarlozing: ook het politieke metier, het besef van collectieve verantwoordelijkheid voor de inrichting van de samenleving, lijdt onder de genoemde verarming.
Paars, met de liberale VVD voorop, heeft flink ingezet op vermarkting, verzelfstandiging en privatisering. De overheid zou zich moeten beperken tot het stellen van ‘heldere’ regels en het ‘streng’ handhaven daarvan. De hoop van velen lijkt te zijn dat deze wending ook een einde zal maken aan de gedoogcultuur – door velen beschouwd als het meest kenmerkende euvel van de paarse politieke cultuur.
Men zal dan echter van een koude kermis thuiskomen. De soort gedogen waarop de huidige kritiek van ‘lafheid’, ‘laksheid’ en ‘verwaarlozing’ zich richt, is mijns inziens namelijk bij uitstek een uitdrukking van de mentaliteit zoals die door paars juist is bevorderd. Wie burgers nadrukkelijk aanmoedigt om vertrouwen te stellen in private onderhandelingen en in de ‘tucht van de markt’, kan niet tegelijk verwachten dat die burgers net zo goed waardering blijven opbrengen voor de traditionele politieke ‘tucht’. Het vanzelfsprekende gezag dat de overheid vroeger genoot, heeft paars in aanzienlijke mate verloren doen gaan. Burgers gaan hun eigen gang en lappen ‘al die regeltjes’ aan hun laars. De overheid lijkt dat nog goed te vinden ook; in ieder geval gedoogt zij het. Burgers komen zo als vanzelfsprekend op de gedachte dat de markt-mores van individualisme en brutaliteit nu ook maar eens in de politieke sfeer moeten worden beproefd. Ergo het succes van Fortuyn.
De door paars gekweekte burger is nog maar weinig bereid kritisch naar het eigen gedrag te kijken en zich af te vragen in hoeverre dit wel veilig en sociaal verantwoord is. Hij laat de zorg hierover liever aan de overheid, die hij echter tegelijk niet meer vertrouwt en soms zelfs minacht. Meer vertrouwen heeft de ‘nieuwe’ burger in de rechter, menend dat die nog een rechte rug heeft en oordeelt op basis van duidelijke regels. Geheel in deze lijn past bijvoorbeeld het recente voorstel van een overheidsadviescommissie om strafrechtelijke vervolging van ambtenaren (overigens alleen voor een beperkt aantal terreinen) mogelijk te maken.
Deze ‘nieuwe flinksheid’ leidt echter noch tot duidelijkheid, noch tot het afschaffen van gedogen, maar louter tot een (verdere) juridisering van het politieke metier. Burgers zullen steeds vaker naar de rechter lopen in plaats van naar hun volksvertegenwoordiger. En de overheid zal van de weeromstuit steeds meer geneigd zijn om haar handelen te verdedigen als ‘juridisch toelaatbaar’, in plaats van als inhoudelijk correct: zolang het niet strafbaar is, is het goed. Hierdoor zal de verkeerde vorm van burgerschap, die welke gebaseerd is op politieke en sociale desinteresse, juist verder opbloeien. Er zullen steeds ingewikkelder formele formules worden bedacht om sociale aansprakelijkheid af te dekken en door te schuiven. Die zullen niet leiden tot grotere sociale verantwoordelijkheid of tot meer veiligheid. Wel tot meer processen, die door hun slepende duur en complexiteit vaak zullen eindigen in de zo verfoeide ‘schikkingen’ – zoals onlangs nog in de kwestie van de Volendamse cafebrand.
Wat we nodig hebben is juist meer informele ruimte, waarin burgers tot oplossingen van conflicten en problemen kunnen komen zonder dat daar formele procedures, advocaten en rechters aan te pas hoeven te komen. Handhaving van sociale orde en beperking van leed en schade kan nogal eens beter geschieden door informele organisatie, verantwoordelijkheidsgevoel en begrip voor elkaars situatie, dan door via dwang rechtsregels proberen te handhaven. Niet voor niets willen bijvoorbeeld verschillende Duitse deelstaten nu juist weer het Nederlandse drugsbeleid overnemen.
Tijd voor een andere aanpak, ja – maar
dan één waarin het publieke welzijn niet het stiefkind is
van de private rijkdom. Daarin past geen roep om scherpere regels, maar
eerder een herstel van het vermogen om te leven met gebrekkige regels.
Het vermogen dus van het gedogen. Alleen op die manier kan, ironisch genoeg,
een ‘leefbare samenleving’ weer worden herwonnen.
Deze tekst verscheen op 14 maart 2002 op de opinie-pagina van het Algemeen Dagblad.